Stel je voor dat ik de volgende opdrachten geef:
- 3 x 5 = …?
- Wat is het onderwerp in de volgende zin: “Ik loop naar school”
- Welke rivier stroomt er door Parijs?
- In welk jaar eindigde in Nederland de tweede wereldoorlog?
Denk nu eens aan jouw prestatie om deze vragen op te lossen. Op een schaal van 0 tot 10. Hoe trots ben je op je prestatie? De kans is groot dat je niet zo trots bent. Hoe dat komt?
Bekwaamheid en inspanning
Om trots te kunnen ervaren moet je jezelf als verantwoordelijk voor een prestatie zien en de prestatie moet aan bepaalde standaarden voldoen of deze overtreffen. Je zult een tennisser nooit horen zeggen dat hij zo trots is dat hij een wedstrijd heeft gewonnen omdat zijn tegenstander een enkelband verrekte tijdens de wedstrijd. Als dezelfde tennisser aangeeft dat hij trots is omdat hij dankzij het vele trainen de lastige volley’s van de tegenstander kon hebben, is het wel weer logisch. Je voelt je trots als je prestatie te maken heeft met bekwaamheid en inspanning.
Onzeker en klein
Trots is nodig: onderzoek heeft uitgewezen dat gezonde trots (dus niet de hoogmoed, leidend tot arrogantie) belangrijk is voor ons persoonlijk welzijn. Trots geeft een positieve zelfevaluatie en een goed gevoel sociaal gewaardeerd te zijn. Op de basisschool was ik een ‘snelle leerling’. Leerde makkelijk, haalde hoge cijfers en was halverwege het schooljaar al begonnen met de taal- en rekenboeken van hogere klassen. Klinkt goed, zou je zeggen. Maar dit had niets met trots te maken. Bekwaam? Vast. Inspanning? Nauwelijks. Als wij een opdracht af hadden, moesten we deze laten nakijken bij het bureau van de meester. Voor mijn gevoel stond ik daar het hele schooljaar. Ik wilde niet opvallen en had geen uitdaging. Voelde me onzeker en klein. En ik wist niet wat er mee te doen. Ter compensatie van de ‘aandacht’ aan het bureau van de meester ging ik foutjes maken. Spellingsfouten in een dictee of net een rivier vergeten bij de topo toets. Maar ik vond het niet fijn om zo fouten te maken. Ik zat in een gigantische ‘squeeze’ van mijn best willen doen maar niet op willen vallen. In plaats van trots op mijn prestaties voelde ik me juist onzeker en klein.
Indicator voor ontwikkeling
Ik geloof erin dat je fouten aangeven dat je iets nog niet weet, of nog niet kunt. De fouten die je maakt, zijn een indicator voor je progressie, ontwikkeling en groei. Maar dat betreft wel onbedoeld gemaakte fouten. De fouten die ik maakte waren een indicator voor adaptie. Conformeren aan het gemiddelde. Mezelf juist kleiner en het liefst ook wel onzichtbaar maken. En omdat ik niet leerde echte fouten te ondervinden, leerde ik geen risico’s nemen. Ik leerde niet te vechten en bleef ook tijdens de middelbare school en studie voor ‘veilig’ gaan. Tot ik een keer last ondervond: ik raakte mijn goedbetaalde baan kwijt en raakte in een volledige paniek omdat ik dacht dat het nooit meer goed zou komen. Toen leerde ik pas vechten.
Natuurlijk zijn de tijden veranderd. Mijn schoolvoorbeeld dateert van bijna 40 jaar geleden en ondertussen zijn er plusklassen voor meerbegaafden en extra lessen voor leerlingen die meer uitleg nodig hebben bij reguliere vakken. Dat is op zich een mooie ontwikkeling zodat onderwijs echt passend wordt. Het lijkt me als leerkracht of docent ontzettend lastig constant maatwerk te moeten leveren. Een persoonlijke aanpak lijkt in de praktijk onmogelijk. Toch is het niet zo moeilijk als het lijkt. Het gaat hier namelijk om een van de basisbehoeften. Erken elke leerling als mens. Kijk daadwerkelijk naar een kind en let op of hij wel regelmatig trots is op een prestatie. Of hij leert.
Als je trots op iets bent, vond je iets lastig. Je moest er moeite voor doen en misschien heb je er wel voor moeten vechten. En daarvan krijg je moed. Dus fouten maken moed.
Tot slot. Neem eens een kind in gedachten dat je kent. En vraag jezelf eens af: is hij of zij regelmatig trots? En hoe weet je dat? Beloof me: vraag het de volgende keer eens als je hem of haar ziet.