“Dank u wel dat u stopt met bellen als u naar de kassa komt om af te rekenen” .
Glimlachend kijkt de jonge caissière me aan. Ik hoop dat ze niet doorheeft dat ik schrik van deze opmerking die eigenlijk een bedankje is. Dat ik schrik van het idee dat ik een vorige keer misschien niet stopte met bellen. Omdat ik de persoon aan de andere kant van het telefoongesprek simpelweg belangrijker vond dan de persoon fysiek voor mij. Echt, ik weet op dat moment eerlijk gezegd echt niet of ik dit een voorgaande keer anders heb aangepakt. Wel weet ik dat ik deze keer bewust stopte met bellen. Dat ik mijn dochter, hoewel ze in mijn leven uiteraard belangrijker is dan welk meisje in de Jumbo dan ook, vroeg nu op te hangen omdat ik naar de kassa moest. Ik herpak me in een halve seconde en focus me op haar tegenover me. “Geen dank.” zeg ik, weer zeker van mezelf. “En wat goed dat je dit zegt. Zo ben ik weer even bewust van mijn gedrag.“
Ik besluit de stoute schoenen aan te trekken en vraag haar “Had je het ook gezegd als ik nog aan het bellen was geweest? Dat je het niet prettig vond?” Haar gezicht betrekt en ze zucht: “Nee, dat doe ik niet meer. De mensen hier uit de buurt snappen dat toch niet en dat levert alleen maar gedoe op.” En opeens schaam ik me. Voor mijn eventuele eerdere gedrag en ook voor al die anderen. Zij die boos worden als een ander vraagt haar te ‘zien’. Te zien als mens en niet als een lopende band of als kassabon. Ik besluit ter plekke dat ik vanaf nu altijd bewust zal stoppen met bellen in een supermarkt voor ik ga afrekenen. En daarbij altijd zal denken aan dat meisje van de Jumbo dat voor zichzelf op wil komen maar niet weet hoe dat te doen.
“Ik vind het echt heel goed dat je me aansprak.” herhaal ik. “En ik gun je dat je een manier vindt om het een volgende keer wel te kunnen zeggen als het niet gebeurt zoals jij wilt. Want zo te zien word je daar niet echt blij van.”
“Dank u, ik hoop dat dat een keer lukt!” lacht ze weer. “En wilt u zegeltjes voor de armbandjes?”