Een kind is geen IQ

“Jij doet toch iets met hoogbegaafden?”

Deze vraag wordt mij regelmatig gesteld. En dan zeg ik rustig “ik weet het niet”. Want dat is ook zo. De kinderen met wie ik werk laat ik geen test doen. En van de volwassenen weet ik het trouwens ook niet.

“Ja maar het zijn toch van die kinderen en jongeren die altijd hoge cijfers halen en lekker makkelijk leren, geen probleem op school en met de studie enzo. En dan die volwassenen. Op alle gebieden succesvolle mensen zeg maar”

En dan ga ik er al iets anders voor zitten. Want ja, de kinderen die ik begeleid, vinden de standaard lesstof op school vaak makkelijk. De volwassenen die ik train en coach hebben diploma’s vaak zonder al te veel moeite gehaald. Maar dat ‘geen probleem op school en op alle gebieden succesvol’ gaat niet altijd op.

Als gedrags- en communicatietrainer train en coach ik kinderen en (jong-)volwassenen die vaak vlot en moeiteloos leren. Ze denken en schakelen sneller dan gemiddeld en zijn meestal gevat. Ik noem ze slimme snelle denkers. Zij hebben het ogenschijnlijk makkelijk in het leven maar in de praktijk lopen ze vaak tegen problemen aan. Ze hebben onvoldoende uitdaging, voelen zich anders, voelen zich soms buitengesloten en vinden het lastig om uitdagingen aan te gaan, nieuwe dingen te proberen. Ik help hen en begeleid ouders hoe ze met hun kinderen kunnen omgaan. Natuurlijk ben ik erg geïnteresseerd in het fenomeen begaafdheid. Er zijn nou eenmaal raakvlakken met mijn deelnemers. Ik heb mij verdiept in de belangrijkste theorieën en onderzoeken naar begaafdheid. Hieronder vind je meer informatie en links naar interessante informatiebronnen.

 

Hoogbegaafdheid: een kind is geen IQ

Want wanneer ben je nu hoogbegaafd en wanneer gewoon slim? En in hoeverre heeft het nou met je IQ te maken? Over hoogbegaafdheid bestaat nog veel onduidelijkheid. Een inmiddels achterhaalde definitie zegt dat men over hoogbegaafdheid spreekt als een persoon een IQ van 130 of hoger heeft. Ongeveer 2% van de totale bevolking heeft een IQ van 130 of hoger en is dus hoogbegaafd volgens dit model.

Hoogbegaafd

 

 

 

 

 

 

Uit de literatuur blijkt dat er geen eenduidige definitie bestaat. Volgens de informatiebrochure ‘jonge hoogbegaafde kinderen’ van het Nederlands Centrum voor Jeugdgezondheid (NCJ) is een hoogbegaafde “een snelle en slimme denker, die complexe zaken aankan. Autonoom, nieuwsgierig en gedreven van aard. Een sensitief en emotioneel mens, intens levend. Hij of zij schept plezier in creëren.“

“Een aantal jaren geleden lieten scholen en ouders een intelligentierapport opmaken en gingen er op basis daarvan deuren open voor kinderen met een IQ hoger dan 130, die voor anderen gesloten bleven.” Aldus Caroline Beijers, expert hoogbegaafdheid en eigenaar van de Nationale Plusklas. “Gelukkig zien we een nieuwe beweging ontstaan. Op basis van literatuur is iedereen het er tegenwoordig over eens dat hoogbegaafdheid gaat over prestaties en dat uitzonderlijke prestaties alleen dan ontstaan als er sprake is van verschillende componenten; een hoge intelligentie is daar slechts een onderdeel van. Een kind kan niet alleen maar gezien worden als een kind met een hoog IQ; het is zoveel meer dan dat!”

Een IQ test is vaak nog wel een entreekaartje voor voltijds hoogbegaafden onderwijs. Deze kan afgenomen worden door een erkend orthopedagogisch bureau of GZ-psycholoog.

 

Verschillende types begaafdheid

In verschillende wetenschappelijke onderzoeken is veel geschreven over de begaafdheid van kinderen en gevolgen in emotionele en sociale factoren. Zelf vind ik het onderzoek van Betts & Neihart (1988, 2010) erg interessant. In dit onderzoek is gekeken naar het gedrag, de gevoelens en de behoeften van verschillende typen begaafde en getalenteerde leerlingen. Zij hebben vervolgens geconcludeerd welke risico’s er zijn als niet voldoende aan de psychologische basisbehoeften (relatie, autonomie en competentie) wordt voldaan. Zo worden het vermijden van uitdagingen, niet afmaken van taken, faalangst en onzekerheid hier o.m. beschreven. Betts & Neihart komen op die manier op zes verschillende types begaafde en getalenteerde kinderen. Mocht je willen weten welk type jouw kind volgens deze theorie is, op basis van dit onderzoek heb ik een test gemaakt met 48 stellingen. Door per stelling aan te geven of deze op jouw kind van toepassing is, kom je tot een van de zes types die Betts & Neihart uitgebreid hebben beschreven. Ik meld er ook nog praktische tips bij, die zij adviseren bij het ondersteunen van je kind, thuis en op school. Mocht je deze test willen ontvangen, stuur me gerust een bericht.

 

Gewoon slim of meer- of hoogbegaafd?

Voor diegenen die iets meer willen weten over het verschil tussen ‘gewoon slim’ en ‘hoogbegaafd’ kan ik het onderzoek van de Australische ontwikkelingspsycholoog John Irvine aanbevelen. In 2001 heeft hij enkele verschillen tussen een hoogbegaafd kind en een hoog intelligent / slim kind in kaart gebracht. Hieronder een lijst met de samenvatting.

Slim Hoogbegaafd Irvine - StiP trainingen
Slim of Hoogbegaafd Irvine – StiP trainingen

Uit deze lijst blijkt dat volgens de theorie hoogbegaafde kinderen dingen vaak veel intenser beleven of meer in zaken opgaan.

 

Ik ben een Baas

Tot slot. Hoe hoog het IQ of welke leersnelheid dan ook.. elk kind heeft uiteindelijk min of meer hetzelfde nodig om gelukkig te zijn. Voor mij zit die basis in vertrouwen. Vertrouwen in jezelf en vertrouwen dat je krijgt van anderen. En daar gaat mijn methode “Ik ben een Baas” ook over. In deze training leren ‘slimme kinderen’ in tien stappen wat leiderschap is hoe zij een leider kunnen worden en vooral wat zij daar aan hebben. Ik laat deze jonge talenten zien dat de manier waarop zij in elkaar zitten heel erg de moeite waard is en hoe zij hun talenten succesvol kunnen inzetten om hun droom te realiseren. Zo krijgen zij weer zelfvertrouwen.StiP - Baas

Meer weten over de training of een andere vraag? Klik dan hier. Je kunt me gerust ook mailen of bellen voor een gratis en vrijblijvend intakegesprek.

Lekkerleukeng

Toen ik een jaar of 10 was, bedacht ik samen met mijn zus een nieuw woord.

Lekkerleukeng .

Een woord dat drie woorden samenvoegde tot een geheel nieuwe betekenis en stond voor alles wat heel erg leuk was maar tegelijkertijd ook heel erg eng. Een soort van spannend maar dan anders. Als ik het nu zo analyseer, is ‘spannend’ een te vlak woord, een woord zonder beweging. En lekkerleukeng geeft aan wat er allemaal tegelijk kan gebeuren. Spannender dan leuk, veiliger dan eng en meer inhoud dan alleen maar lekker.

Een van de eerste lekkerleukeng ervaringen was tijdens een vakantie met mijn ouders, broer en zus. We zouden een grot bezoeken in de Harz in Duitsland. Donker en smalle glibberige gangetjes. Eng, maar leuk-eng omdat mijn ouders erbij waren en ons wezen op de prachtige plekjes. En weer lekker toen we er eenmaal uit waren. Dit hadden wij mooi meegemaakt! Iets meer dan vijftien jaar geleden ging ik bungeejumpen boven de Zambezirivier, op de grens tussen Zambia en Zimbabwe. Als ik er nu aan denk, vind ik het alleen maar eng maar toen was het echt heel erg lekkerleukeng. Leuk-eng omdat ik vastzat in een tuigje en lekker door de adrenaline die vrijkwam na het springen en ik onder gejuich van anderen weer terugholde op de brug.

Zo gaat het ook met nieuwe dingen leren. Dat kan best eng zijn. Zeker voor iemand als ik die vindt dat ze gelijk iets goed moet kunnen. Neem nou mijn tenniscarrière. Een jaar geleden begonnen met les en tot mijn frustratie kwam ik er na een aantal maanden achter dat dit niet iets is wat je even leert. Dus ging ik met een team na vier maanden les competitie spelen. Om veel ervaring op te doen. De eerste wedstrijd was eng! En wat verloren we veel! Maar we hadden lol, niemand mopperde als een van ons weer een bal miste en als we dan een puntje pakten dan was dat heerlijk. Gevalletje lekkerleukeng dus.

Gisteravond tijdens tennisles realiseerde ik me dat lekkerleukeng ook centraal staat in mijn trainingen. Ja, het is voor deelnemers zeker eng om nieuwe dingen te leren. Je gedrag verander je niet zomaar, als je het je hele leven al op een bepaalde manier doet. Het zet je weer even helemaal op nul, je maakt fouten en je baalt als het niet meteen lukt. Mijn ultieme doel is mensen veilig te laten leren. Je mag fouten maken want fouten maken heeft een functie. Door fouten maken word je gewezen op wat je hebt te leren. En we gaan door totdat het lukt. Op jouw manier, zonder een kunstje aan te leren. Dat maakt het leuk-eng. Dus veiliger. En hoe lekker is het als het lukt!

Lekkerleukeng gaat dus over iets nieuws durven met iemand die je helpt, motiveert en stimuleert, waardoor het niet meer alleen maar ‘eng’ is. Lekkerleukeng is drempelverlagend.

Nog even gisteren over die tennisles: ik moest leren smashen maar het ging van geen kanten. Twee, drie, vier keer achter elkaar mepte ik mijn racket naast die bal. Zo frustrerend! Maar de tennisleraar hield vol, liet mij eerst een aantal volleys maken en die lukten. Schaalde daarna op naar een smash-bal tot het er eindelijk op begon te lijken. En dat bedoel ik dus: veilig leren en helpen doorgaan tot het lukt. Toptrainer.

Werkgeluk of ‘gelukkig heb ik werk’?

 

  • Weet je, het werk loopt op zich wel lekker, maar ik heb het gevoel dat ik er meer uit kan halen.
  • Ik heb een leuke baan hoor. Maar ik zie me dit niet de komende 20 jaar nog doen.
  • Mijn huidige werkzaamheden bevallen me prima maar ik zou wel eens willen weten wat ik kan doen om naar een next level te komen.

Het lijkt wel alsof ik dit soort opmerkingen steeds vaker hoor van klanten. En ik moet je eerlijk zeggen… ik herken de zinnen uit de tijd van toen ik een aantal jaar geleden nog ‘gewoon’ als werknemer bij een ‘baas’ werkte. Hoe komt dit? Zijn we niet meer tevreden met een 6 of 7? Moet het dan altijd een 9 zijn? Of is er gewoon meer mogelijk en willen we dus meer? Een soort van ‘niet omdat het moet, maar omdat het kan’? Of is het nog iets anders?

Tevreden… maar we willen meer!

In een jaarlijks onderzoek van LinkedIn* bleek vorig jaar nog dat vier op de vijf Nederlandse werknemers tevreden zeggen te zijn met hun huidige baan. Toch stond 81 procent open voor een nieuwe baan als er een mooie kans voorbij kwam. En ook dit jaar blijkt weer: Bijna heel werkend Nederland staat open voor een verkennend gesprek bij een nieuwe werkgever als zij daarvoor worden benaderd – maar liefst 83 procent. We zijn dus tevreden (en dat sluit aan bij bovenstaande quotes) maar we kijken om ons heen. Willen meer.

Wat zoeken we dan, wat maakt ons gelukkig in het werk? Dat salaris geen geluksdrijfveer meer is, weten we al een tijdje (bovenstaand LinkedIn rapport vermeldt inderdaad dat slechts 16 procent van de Nederlanders waarde hecht aan een betere beloning en secundaire arbeidsvoorwaarden. Overigens opvallend laag, vergeleken bij het wereldwijde gemiddelde van 49 procent).

Werkgeluk

Google is ook mijn best friend en ik stuitte op een onderzoek met een passende naam, de Job Happiness Index 2016** De interessante conclusie luidt:

In de rijkste landen ter wereld zijn werknemers relatief ongelukkig met hun werk, terwijl werknemers in minder rijke landen eerder tevreden zijn. Colombia staat als 37e op de lijst van landen met bruto nationaal product maar is wel dat land waar de gelukkigste mensen werken. Terwijl de Verenigde Staten – met het hoogste bruto nationaal product – slechts een 22e plek scoort. Is welvaart dus geen maat voor welzijn? Overigens werken de minst gelukkige mensen in Japan. En Nederland staat op de twintigste plaats in dezelfde lijst.

‘Het soort baan dat mensen gelukkig maakt, zijn vaak die banen, die mensen het gevoel geven een doel te hebben, of waarbij mogelijkheden liggen voor de toekomst. Ongeacht of dat is door anderen te helpen of door te groeien naar de functie van directeur.’ Aldus de managing director Benelux van het onderzoeksbedrijf.

Wat wil jij worden als je later groot bent?

Deze maand vijf jaar geleden kreeg ik te horen dat mijn functie (de goedbetaalde vaste baan waar ik best tevreden mee was) kwam te vervallen. Natuurlijk was dat schrikken. Maar ik besloot het roer om te gooien en weer op zoek te gaan naar wat ik ook al weer wilde worden als ik later groot zou zijn. Ondertussen weet ik wat dat is: ik wil mensen inzicht in zichzelf en in anderen geven. Inzicht in jezelf en in anderen geven zelfvertrouwen en helpen om je te ontwikkelen en zijn de basis van samenwerken en communiceren. En inderdaad… soms stel ik daarbij de vraag: wat wilde jij worden als je later groot zou zijn?

En daar word ik nou blij van! Of zou een ander resultaat uit de Job Happiness Index verklaren waarom ik gelukkig ben met mijn huidige werk: De top 3 banen waarin men in Nederland het gelukkigst is, is namelijk Zelfstandig ondernemer (1) Directiesecretaresse (2) en Process Operator (2).

 

I love my job
I love my job

 

* Het onderzoek van LinkedIn is te vinden via https://business.linkedin.com/talent-solutions/blog/2015/05/data-reveals-how-candidates-want-to-be-recruited-infographic

** De Job Happiness Index kun je lezen op http://blog.indeed.com/hiring-lab/indeed-job-happiness-index-2016/

 

Het meisje van de Jumbo

“Dank u wel dat u stopt met bellen als u naar de kassa komt om af te rekenen” .

Glimlachend kijkt de jonge caissière me aan. Ik hoop dat ze niet doorheeft dat ik schrik van deze opmerking die eigenlijk een bedankje is. Dat ik schrik van het idee dat ik een vorige keer misschien niet stopte met bellen. Omdat ik de persoon aan de andere kant van het telefoongesprek simpelweg belangrijker vond dan de persoon fysiek voor mij. Echt, ik weet op dat moment eerlijk gezegd echt niet of ik dit een voorgaande keer anders heb aangepakt. Wel weet ik dat ik deze keer bewust stopte met bellen. Dat ik mijn dochter, hoewel ze in mijn leven uiteraard belangrijker is dan welk meisje in de Jumbo dan ook, vroeg nu op te hangen omdat ik naar de kassa moest. Ik herpak me in een halve seconde en focus me op haar tegenover me. “Geen dank.” zeg ik, weer zeker van mezelf. “En wat goed dat je dit zegt. Zo ben ik weer even bewust van mijn gedrag.“

Ik besluit de stoute schoenen aan te trekken en vraag haar “Had je het ook gezegd als ik nog aan het bellen was geweest? Dat je het niet prettig vond?” Haar gezicht betrekt en ze zucht: “Nee, dat doe ik niet meer. De mensen hier uit de buurt snappen dat toch niet en dat levert alleen maar gedoe op.” En opeens schaam ik me. Voor mijn eventuele eerdere gedrag en ook voor al die anderen. Zij die boos worden als een ander vraagt haar te ‘zien’. Te zien als mens en niet als een lopende band of als kassabon. Ik besluit ter plekke dat ik vanaf nu altijd bewust zal stoppen met bellen in een supermarkt voor ik ga afrekenen. En daarbij altijd zal denken aan dat meisje van de Jumbo dat voor zichzelf op wil komen maar niet weet hoe dat te doen.

“Ik vind het echt heel goed dat je me aansprak.” herhaal ik. “En ik gun je dat je een manier vindt om het een volgende keer wel te kunnen zeggen als het niet gebeurt zoals jij wilt. Want zo te zien word je daar niet echt blij van.”

“Dank u, ik hoop dat dat een keer lukt!” lacht ze weer. “En wilt u zegeltjes voor de armbandjes?”

 

 

Tussen de regels door

Voor juf Chantal

Toen ik negen jaar was, maakte ik een werkstuk over konijnen. Ik snap eigenlijk niet hoe ik daar op kwam want ik heb niets met konijnen, maar er zal destijds vast een logische verklaring voor zijn geweest. Nou beleefde ik zelf niet zo’n plezier aan dat werkstuk maar het leuke was dat mijn werkstuk in de schoolkrant gepubliceerd mocht worden. Trots dat ik was! Dat zou vast betekenen dat mijn werkstuk gewoon goed was. Niets op aan te merken en een vermelding in de schoolkrant waard!

Even een zijweggetje. Toen ik negen jaar was, bestond het woord ‘stencil’ nog. Check even, als je dit woord kent dan werk je of (al heel lang) in het onderwijs, of je bent minstens zo oud als ik. Als je het woord niet kent: dit noemen we tegenwoordig gewoon een kopietje. En als je die ook niet snapt, houd het dan maar op een geprint pdf’je of scan. Anyway, waarom ik dit uitleg, is omdat de schoolkrant bestond uit stencils (= kopietjes = printjes) van handgeschreven tekst. Met andere woorden: ik moest mijn werkstuk overschrijven uit mijn schriftje zodat het in de schoolkrant kon komen.

Met veel concentratie ging ik aan de slag en tevreden leverde ik mijn papier in bij de meester. Ik herinner me nog goed hoe hij een wenkbrauw optrok toen hij mijn blad bekeek en mij vervolgens zei dat het niet netjes genoeg geschreven was. Mij kennende zal ik ‘kan gebeuren’ gedacht hebben en gedreven pakte ik vast een nieuw leeg vel om nog een keer aan de slag te gaan. Bij het inleveren van poging twee was de teleurstelling groot…. Nog steeds vond de meester het niet netjes genoeg geschreven. Hoe moest het dan nog beter? Aarzelend startte ik een derde poging. De trots van de publicatie nog achterin mijn negenjarige hoofd. Helaas was het ook deze keer nog niet goed genoeg. Of ik het nog één keer wilde overschrijven. Ik ging van trots naar teleurstelling naar tegendraads. Hier had ik dus geen zin meer in. Het ging toch om het werkstuk, wat maakte dat handschrift dan uit?

Tot op de dag van vandaag herinner ik me niet meer wat ik heb gedaan en of het stuk uiteindelijk in de schoolkrant is verschenen. Wel weet ik nog hoe het voelde om steeds teleurgestelder te raken zonder enige aanwijzing wat er dan anders zou moeten en waarom het überhaupt zo belangrijk was dat het ging zoals de meester het wilde.

Net als alle anders achtste groepers, hebben mijn dochters deze week de eindtoets. Dit terwijl ze al lang en breed zijn ingeschreven voor de middelbare school, maar dat geheel terzijde. Gelukkig hebben zij een juf die ze fantastisch heeft begeleid tijdens dit laatste basisschooljaar. Lesgeven waarbij kinderen snappen wat en hoe het anders kan waarbij hun eigen talenten centraal staan en ze trots mogen zijn op wie ze zijn en wat ze kunnen.

Ik geef dan wel geen les, maar tijdens mijn trainingen staat deze visie wel centraal. Persoonlijk (ik stem af op jou en niet andersom) en Praktisch (concrete handvatten hoe het anders kan). En als ik even terug kon in de tijd, dan zou ik tegen mijzelf zeggen dat ik echt wel trots mocht zijn op mijn konijnenwerkstuk. Who cares about the gestencilde schoolkrant?

 

Regels

Bemoeizuchtig behulpzaam

 

  • Je mag je graag overal mee bemoeien
  • Je wil graag helpen en klaarstaan voor anderen

Zomaar twee kreten uit schoolrapporten. De eerste uit het rapport van een leerlinge uit groep 7. De tweede opmerking gaat over een meisje uit groep 8. En het leuke is.. het gaat in beide keren over hetzelfde kind.

Hoe kan dat? Is ze dan zo veranderd in dat ene schooljaar? Het antwoord is nee. Wat is er gebeurd dat ze dan zo anders is gaan doen? Helemaal niks bijzonders. Ze doet namelijk nog steeds hetzelfde.

Als je deze twee verschillende opmerkingen leest, ben je geneigd te denken dat ze elkaars tegengestelde zijn. Je ergens mee bemoeien is namelijk negatief en klaarstaan voor een ander klinkt juist heel mooi. Maar waar het nou om gaat, is dat er een overeenkomst is tussen beide stellingen. En deze overeenkomst is dat ze beide misschien helemaal niet waar zijn.

Hoe dat kan? Het zijn allebei namelijk interpretaties: een persoonlijk oordeel over de betekenis van een observatie. Met andere woorden: een invulling van de bedoeling van iemands gedrag. De jonge eigenaresse van het rapport doet kennelijk iets (dat is haar waarneembaar gedrag) dat de ene leerkracht interpreteert als bemoeizucht.. en de ander als behulpzaamheid.

Interpreteren doen we allemaal, dat is bekend. Wij vertalen onze waarnemingen doordat we ze linken aan eerder vertoond gedrag van de ander, of door onze gevoelens voor de ander. Maar ook ons eigen referentiekader (onze normen, waarden) en hoe wij zelf op dat moment in ons vel zitten, zijn belangrijk bij het interpreteren. Dit gaat vaak zo snel dat we er ons niet eens bewust van zijn. En daardoor kan hetzelfde gedrag zo verschillend geïnterpreteerd worden.

In mijn eerdere blog over dit onderwerp[1] gaf ik tips hoe je het beste feedback kunt geven, gebaseerd op het benoemen van feitelijk gedrag (de observatie). Ik gebruik dit model vaak in oefeningen in mijn trainingen, simpel maar erg effectief.

Dat dit niet mijn eerste blog is over leraren (feit!) betekent overigens niet dat ik ze niet waardeer (mogelijke invulling!). Ik bewonder ze juist. Je zult namelijk maar leerkracht op de lagere school zijn en continu 35 kinderen moeten observeren en hun gedrag interpreteren. En dan zal je er ook nog eens twee leerlingen tussen hebben zitten wiens moeder communicatietrainer is….

 

[1] https://www.stiptrainingen.nl/ik-zie-ik-zie-jij-niet-doet/

Rolling eyeballs? Nee!

Als je moeder communicatietrainer is, is het leven niet makkelijk. Zeker niet als je in groep 8 zit en beginnende puberverschijnselen begint te vertonen. Moeder wil gedrag verklaren, geen aannames doen en feedback geven volgens nette communicatieregels. Dat soort momenten levert regelmatig rolling eyeballs en verveelde blikken op.

Toch blijf ik dat doen. Niet om onze tienerdochters te kwellen, maar omdat ik het oprecht belangrijk vind dat iedereen zijn zegje kan doen, als er iets stoort. Dat je er niet mee blijft lopen en elkaar weer even snapt. Ook al ben je het niet met de ander eens.

Het komt echt niet alleen door mijn vak. Ik ben opgevoed met ‘niet met ruzie uit elkaar gaan’. En toevallig las ik van de week ook nog eens dat wij in Nederland een praatcultuur hebben en dat we ervoor kiezen onze meningsverschillen met woorden en niet met daden uit te vechten. En dankzij die cultuur zouden kinderen ook nog eens gelukkiger zijn dan in 34 andere westerse landen[1]

Maar hoe doe je dat dan? Hoe zorg je dat je in gesprek komt met je kind, zonder dat het te zweverig en langdradig wordt? Ik heb daar wel een praktisch idee voor. Sinds de meiden kunnen praten, stellen wij elkaar vier vragen als ik ze naar bed breng:

  • wat vond je vandaag het leukste?
  • wat vond je vandaag het minst leukste?
  • wat heb je vandaag voor iemand anders gedaan?
  • waar was je vandaag heel trots op? (op jezelf!)

Niet alleen zij, maar ook ik beantwoord die vragen. En het levert echt hele leuke gesprekjes op. Vier de leuke dingen met ‘leukst’. Bespreek een meningsverschil nog even luchtig na met ‘minst leuk’ Heb je vandaag niets voor iemand anders gedaan (tja, die vind ik nou eenmaal belangrijk) ? Denk er dan morgen even aan. En ‘trots’… die is vaak nog wel het lastigste. Alle vragen moeten beantwoord worden, dus denk maar goed na. Een goed cijfer op school.. een sportprestatie of iets heel simpels: ‘ik wilde mijn kamer niet opruimen maar heb het toch gedaan.’

Niet ingewikkeld, je bent een paar minuutjes kwijt en het levert veel op. Echt! Want geloof me, als iets míj rolling eyeballs oplevert, dan is het wel gezweef en langdradig. (StiP met de hoofdletter P van praktisch he 🙂 )

 

[1] http://www.ad.nl/ad/nl/1012/Nederland/article/detail/4164041/2015/10/15/Zeurende-kinderen-Ze-zijn-juist-dolgelukkig.dhtml

Ik zie, ik zie wat jij niet doet

“Ze heeft er gewoon geen zin in, op haar eigen manier vindt ze het gewoon makkelijker.” Aldus de groep 2 juf van mijn dochter.

Het is al weer een tijdje geleden gebeurd, maar toch voelt het alsof het gisteren was. Mijn haren gingen rechtovereind staan en mijn dochter stond beteuterd naast me. Kijkend van de juf naar mij en weer terug. Het ging over de manier van het vasthouden van een pen bij het schrijven. Dat deed dochter niet volgens het schrijfprotocol. Het was een week voor de zomervakantie maar gelukkig was er hoop: ik kon een gum-achtig blokje van de juf lenen dat precies om een pen paste. Waardoor je maar op één manier de pen kon vasthouden. Zo konden wij de hele vakantie samen oefenen met schrijven. Zes weken lang.

Wat me nou het meest tegenstond van deze situatie? Niet dat blokje. En ook niet eens de toon van de juf, of de schrijfregels. Ik snap best dat het handig is dat kinderen op een bepaalde manier leren schrijven. Wat me echter irriteerde, was dat werd gezegd dat ze er ‘geen zin in had‘. Hoe kon juf dat weten? Wat was dat voor conclusie, naar aanleiding van het schrijfgedrag van mijn dochter?

In mijn trainingen hebben we het vaak over het verschil tussen observeren en interpreteren. Het moge duidelijk zijn: observeren is wat je feitelijk ziet en interpreteren is wat je invult over die feitelijke situatie. Het woord interpretatie komt van het Franse interprète, wat “tolk”, maar ook “vertolker” betekent. In feite vertaal je het dus gedrag.

Terug naar de situatie. Wat we observeren: bij het schrijven klemt dochter haar pen tussen wijs- en middelvinger. En de juf houdt haar pen tussen het puntje van haar wijsvinger en duim vast. We observeren overigens ook dat 26 van de 28 kinderen in de klas de pen net zo als juf vasthouden. Wat juf interpreteert: dochter heeft geen zin om de pen net zoals zij vast te houden. Is dat waar? Zou kunnen! Maar is dat de enige mogelijke waarheid? Dacht het niet. Misschien vindt dochter het lastig, of heeft ze een blaar op een vinger waardoor het pijn doet als ze de pen net als juf vasthoudt.

Laten we ervan uit gaan dat de juf mijn dochter wilde helpen. Haar intentie was vast goed. Maar doordat ze misgokte bij de interpretatie waarom mijn dochter haar pen zo vast hield (‘je hebt er geen in zin’), was dochter niet meer ontvankelijk voor de goedbedoelde tip, het schrijfblokje. Dat ding lag namelijk niet voor niets de hele zomervakantie in een hoekje.

Conclusie? Als je iemand goed bedoeld wilt helpen met iets dat volgens jou handiger kan, is het belangrijk eerst te kijken wat diegene doet. Kijk, beschrijf wat je ziet en stop. Herkent de ander dat? Als het feitelijk is beschreven, zou dat moeten. Is dat niet zo? Probeer je het nog een keer. Zorg dat er niet op voorhand wrijving ontstaat over de reden waarom iemand iets doet. Daar heb je het daarna pas over.

We zijn ondertussen bijna zes jaar verder en dochter zit in groep 8. Ze schrijft nog steeds niet übernetjes maar van de week kwam ze thuis met een geweldig opstel. Ik zou niet weten hoe ze daarbij haar pen heeft vastgehouden. Mag jij raden of me dat interesseert. Vul maar in, voor een keertje.

Kinderen die vragen worden niet overgeslagen

‘Mama als er een ambulance en politieauto allebei met sirene tegelijk bij het rode stoplicht komen, wie mag er dan eerst?’ Tweeënhalf was mijn dochter toen ze mij die vraag stelde. Midden op straat in het centrum van Parijs. En ik wist daar even geen antwoord op. Natuurlijk wel even gegoogeld toen ik weer thuis was.

De meiden zijn ondertussen al weer een paar jaar ouder maar tijdens deze zomervakantie werd ik weer even herinnerd aan de ‘waarom-periode’. Op de camping stonden we tegenover een gezin met twee jongens van 5 en 8 jaar. De jongste, een energiek roadrunnertje dat de hele dag op het voetbalveld of in het zwembad te vinden was, kon er ook wat van. Zodra een nieuwe campinggast het veld op kwam rijden, had hij de gewoonte te inspecteren wie het was. Met leuke gevolgen. ‘Hoe doe jij dat?’ vroeg hij aan een heer in de opa-leeftijd die zijn caravan met een zogenaamde mover plaatste. De ‘opa’ legde uit wat een mover was waarna hij voorstelde dat de kleine onderzoeker er ook even mee mocht. Zo zet je als vijf-jarige maar mooi even een caravan op zijn plek. Zijn vader vertelde mij dat het jochie een rondleiding voor elkaar had gekregen op een prachtige yacht in de haven in een kustplaatsje in de buurt. Toen ik vroeg hoe hij dat had geregeld, was het antwoord simpel: Gewoon door te vragen. ’Wat een mooie boot, mag ik die eens van dichtbij bekijken?’ Had hij aan het welgestelde echtpaar gevraagd dat op het dek van hun schip aan het eten was. Simpel as that.

Is het echt zo simpel? Ik hoorde laatst dat je op je creatiefst bent als je vijf jaar bent. Je stelt de hele dag vragen en je lacht om alles. Doordat je op school juist stil moet zijn en eerst je vinger op moet steken voordat je überhaupt praat, is je creativiteit gehalveerd als je acht bent. Omdat je je conformeert, je aanpast aan wat moet. In drie jaar!

Ik hou van vragen. Daarom werk ik ook zo graag met basisschoolkinderen en jong volwassenen die niet zomaar alles aannemen wat ze verteld wordt. Van vragen kun je leren. Ik pleit dan ook voor het verlengen van de waarom-periode. Voor onbepaalde tijd, niks geen tijdelijke contracten. Kunnen we meteen dat achterhaalde spreekwoord skippen: ‘Kinderen die vragen worden overgeslagen’. Want kinderen die zwijgen zullen ook nooit wat krijgen.

‘Waarom eten jullie pannenkoeken?’ vroeg roadrunner op onze laatste vakantiedag aan mij terwijl ik het beslag roerde. Je snapt wat het gevolg was.

Stop met zinloos gequoot!

Eigenlijk heb ik een hekel aan van die leiderschapsquotes.

De meeste dan. Sommige zijn echt wel mooi en waar. Maar van die clichés en dooddoeners daar kan je toch echt niet meer mee aankomen.

Via een werkgever kreeg ik eens zo’n scheurkalender, je kent ze wel. Elke dag een ‘inspirerende quote’. Ik besloot de kalender het voordeel van de twijfel te geven en ging hem gebruiken. Het leek me dan leuk om een prikbord vol te hangen met de mooiste en echt inspirerende quotes. Het werden er drie in een jaar. Dat is nog geen 1%. En gelukkig was het geen schrikkeljaar, anders was dat succes nog minder geworden.

Vandaag gebeurde er iets bijzonders. Ik stond voor een groep meerbegaafde basisschool leerlingen en wilde dag vier van mijn trainingsprogramma over leiderschap starten. Totdat meisje X, 9 jaar, haar vinger opstak. Ze wilde graag iets aan mij en aan de klas laten zien en voorlezen. En het was … een quote. Van een scheurkalender. En terwijl ze daar stond en trots uitlegde waarom ze dit zo’n mooie zin vond, realiseerde ik mij: het ligt niet aan de quote. De quote kan er niets aan doen. Het is de quote-dumper die van de quote een cliché maakt. Of het nou op social media is, of op een prikbord: stop met het zinloos gequoot! Kies de jouwe er zorgvuldig uit en dan pas delen graag. De quote wordt pas prachtig en inspirerend als jij er echt iets mee kunt en jij er betekenis aan kan geven.

IMG_1324

Dus heb ik nog steeds een hekel aan leiderschapsquotes. Tenzij het ‘echt’ is. En tenzij het van een meisje van 9 komt, natuurlijk.